Ridder

Er was eens in vervlogen tijden
een ridder, moedig als geen twijde.
Hij was zo krachtig als de beul
en woonde in een groot kasteul
met tachtig strijders, hele ruwe
en zocht een vrouw om mee te truwen.

Hij was verzot op steektoernooien.
Van 's morgens vroeg, bij't hanekrooien
tot 's avonds laat trok hij ten strijde.
Het land had hij aan pais en vrijde.

Nu hoorde men dat in die dagen
veel ridders naar de bergen tagen
omdat daar, volgens de berichten,
een maagd in ene kerker zichtte
die daar bewaakt werd door een draak.
De ridder riep: "Dan ga ik aak!
Wilt goed op mijn kasteel hier passen,
want ik ga deze maagd verlassen."

En bij het krieken van de morgen
trok onze ridder naar de borgen.
Plotsling daar stond hij voor de draak,
maar dat bracht hem niet van de kaak.
Hij trok zijn zwaard, wou't ondier doden,
maar kreeg plots last van medeloden.

De draak was hierdoor zeer ontroerd
nam met verstikte stem het woerd
en sprak met tranen in zijn baard:
"Doe maar een wens, hij wordt verhaard".
De ridder sprak hierop verheugd:
"Ik wens de vrijheid van de meugd
die gij hier opgesloten houdt".
De draak zei: "Yo, maar luister goud.
Maak eerst een vers op jullie samen."

Hij kreeg haar nooit.
Hij kon niet ramen.

Geen opmerkingen: