Aan en af
Aan en af hebben een rare relatie. Ze hebben iets met elkaar, spreken elkaar tegen, vullen elkaar aan, maar toch niet helemaal. Als een echtpaar dat tot elkaar veroordeeld is.
Uit is eigenlijk de natuurlijke partner van aan. Je kunt iets aanzetten en uitzetten en dat heft elkaar aardig op. Maar je kunt ook iets afzetten. Een hoed of een regering, bijvoorbeeld.
Aanstellen en afstellen. Aanzuigen en afzuigen. Aanmaken en afmaken. Aanbellen en afbellen. Waar een aan is, is een af, maar het is altijd net een beetje scheef. Niet de tegenpool, want dat is uit. Meer de scheefpool.
En het meest duidelijk komt dat tot uiting bij het voltooid deelwoord van aanprijzen. Aanprijzen wordt aangeprezen, maar afprijzen wordt afgeprijsd.
Wie dat kan verklaren, krijgt van mij het Gouden Oog voor taalkunde.
2 opmerkingen:
Ik zou het voltooid deelwoord van afprijzen ook gewoon op een -d laten eindigen. De stam van afprijzen eindigt toch niet op een van de letters van 't kofschip?
@ Stan: oei, die doet pijn. Ik heb de geschiedenis inmiddels vervalst.
Een reactie posten