Kapper

De tandarts, dat was het ergste. Niet meer zo erg als de schooltandarts van de lagere school, die met z'n (onvermijdelijk jonge en aantrekkelijke) assistente zat te praten en haar ook aankeek, terwijl de haakjes en tangetjes een eigen leven gingen leiden in m'n mond. Maar nog steeds erg. En volstrekt onkundig, getuige de woestenij die zich achter mijn onderlip bevindt. Geen standaard doorverwijzing naar de ortho, in die jaren.

Maar de kapper stond met stip op twee, wat ergheid betreft. God en mijn geërfde genen hebben er voor gezorgd dat zich op mijn hoofd vier kruinen bevinden. Twee voor, twee achter. Van stomme dingen krijg je er altijd te veel.
In eendrachtige samenwerking zorgen die kruinen er voor dat mijn haar bij een redelijke lengte als een soort pannekoek (ja, expres zonder tussen 'n') op mijn hoofd gaat liggen. Een aardig kunstje, maar zeker niet flatterend. In de woeste jaren zeventig kon ik het laten groeien, zodat de zwaartekracht het uiteindelijk won van de kruinen. Maar toen het haar daarna weer kort moest, kwam onvermijdelijk de gang naar de kapper.

Na een bezoek aan de kapper stekelde mijn haar vrolijk een weekje in het rond. Daarna begonnen de kruinen zich ermee te bemoeien en lukte het me steeds slechter om 's ochtends met een vrolijk en opgeruimd gemoed naar school te gaan.
Maar dat was niet het ergste. Het bezoekje aan de kapper zelf, dat was het ergste. Kapper van Leeuwen, heette hij en hij zat op de Voorstraat, vlak bij de Grote Kerk. Hij had een grote snor.
Dat was niet het ergste.

Halverwege de knipbeurt vroeg hij altijd of je koffie wilde en iedere keer trapte ik er weer in. Ik kreeg dan een bekertje waarin van dat koffiestroop was gegoten, aangevuld met warm water. Op het station maakten ze ook koffie op die manier. Echt goudeerlijk handgemaakte smerigheid. En bij de kapper op de bon stond dan altijd twee gulden voor de koffie.
Ook daar was overheen te komen.

Nee, het allerallerergste was als je aan de beurt was, na de leesmap helemaal uitgelezen te hebben. Dan kwam er zo'n cape om je heen en vroeg de kapper: "En meneer, wat mag het zijn?". En dan antwoordde ik, elke twee maanden weer: "Een beetje bijknippen graag." Daarna beet ik hard op mijn tong, omdat ik het weer had gedaan. Een voorzet gegeven voor mijn eigen doel, terwijl onze keeper gestrekt ligt en de vijandelijke spits de bal grijnzend opwacht.

De kapper kopte hem iedere keer weer op dezelfde fantasieloze manier in: "Bijknippen kunnen we hier niet meneer, alleen maar afknippen".

Waarna niemand lachte.

Geen opmerkingen: